10 mrt 2023

‘Laten we werken vanuit het feit dat je goed voor elkaar wilt zorgen’

Zet vier bevlogen professionals bij elkaar om te praten over armoede, bestaanszekerheid en ontwikkelkansen van kinderen en na een goed uur beaamt iedereen dat school een belangrijke vindplaats is voor kwetsbare kinderen en gezinnen en niets hieraan verbeteren geen optie is. Ook zijn Johan van Triest (Aloysius Stichting), Hans Spekman (Jeugdeducatiefonds), Masja Schuyt (BMC) en Yasmine Bayoumy (BMC) het meer dan eens over het feit dat armoede breder is dan het niet hebben van geld. Kansenongelijkheid begint misschien juist als de school uitgaat, in de thuissituatie. Wat krijg je daar wel en niet van mee en welk effect heeft dat vervolgens op het welzijn in de klas? En dan de hamvraag die onderling leeft: ‘Hoe krijgen we gezamenlijk een systeemverandering voor elkaar?’

‘Groot denken, klein doen’, noemen ze het binnen het jeugddomein van adviesbureau BMC. Een mooi praktijkvoorbeeld daarvan is de opdracht die Yasmine Bayoumy, adviseur bestaanszekerheid en armoede, nu uitvoert bij de Aloysius Stichting. Een half jaar geleden riep Johan van Triest, voorzitter van het college van bestuur van de Aloysius Stichting, een organisatie met 46 locaties voor gespecialiseerd onderwijs, de hulp in van BMC, omdat hij niet alleen zag hoe armoede en stijgende financiële stress kinderen en ouders in een wurggreep houden, maar ook omdat dit gevolgen heeft voor het volgen van onderwijs. Binnen een grote maatschappelijke opgave, begon hij dit in het klein aan te pakken binnen zijn eigen stichting. 

‘Armoede is een enorm probleem voor kinderen. Het levert stress op. Je kunt niet meedoen op school, omdat je bijvoorbeeld geen gymspullen hebt, of je kunt je lastig concentreren omdat je honger hebt’, vertelt Van Triest. ‘Ik maakte mij ook zorgen over mijn collega's. Hebben zij daar last van? Wat kan ik doen als werkgever? Waar kunnen we een beetje helpen? Daarna begreep ik dat leerlingen bijvoorbeeld zonder ontbijt naar school kwamen. Voor ons was niets doen geen optie. En toen zijn we begonnen, vanuit de simpele vraag: wat kan ik doen om je te helpen?’

Organiseren zonder schaamte aan te wakkeren

Bayoumy kreeg de opdracht om te komen met een laagdrempelige en praktische aanpak. Zo ontstond het Aloysius Hulpteam voor geldzorgen, dat gebeld kan worden door ouders én medewerkers. ‘Begin maar met het opnemen van de telefoon als er een hulpvraag komt’, legt Van Triest de opdracht van het team uit. Hij neemt het ontbreken van gymschoenen als voorbeeld. ‘Als ouder schaam je je er soms voor als je dit soort spullen niet kunt kopen. Wij willen dan een organisatie zijn die je belt en waar dan wordt opgenomen met: “Wat fijn dat u belt, wat kan ik voor u doen?”. In mijn beleving sta je samen met de ouders voor het kind en zijn ontwikkeling. Het gaat in eerste instantie over gymschoenen, een warme winterjas, een fiets. Maar uiteindelijk natuurlijk vooral over meedoen. Op school en daarbuiten.’

Neem bijvoorbeeld een gymleerkracht, zegt Van Triest. ‘Als een kind al voor de tweede keer zijn gymschoenen is vergeten, kun je verder denken: wat zit daar achter? Dat is een signaal dat er weleens meer aan de hand kan zijn thuis.’

Team voor ‘eerste hulp’

Bayoumy kon zich helemaal vinden in de prioritering van de aanpak van de Aloysius Stichting. ‘Wat ik heel mooi vond toen ik startte, is dat Johan niet vroeg om eerst een mooi plan te schrijven. Hij zei: “Stel een mooi team samen, denk goed na over het vraagstuk en ga het maar gewoon doen”. Hierin vervul ik als adviseur ook een rol als ervaringsdeskundige. Het Aloysius Hulpteam biedt een luisterend oor en iedereen mag zijn verhaal doen. Medewerkers staan bellers vriendelijk te woord en handelen cultuur- en stress-sensitief. Privacy is goed geborgd. Zo bouwen we een band op, op basis van gelijkwaardigheid en vertrouwen. Daar zit al een enorme verlichting voor ouders: ze durven te bellen. Maar, en dat merken we ook, soms belt niet een ouder, maar het oudste kind. Maar liefst 90 procent van de bellers is de Nederlandse taal niet machtig. Dan heb je een kind van tien jaar oud aan de lijn, dat vertelt wat er mis is. Er is ook geregeld een enorm wantrouwen bij de ouders. Ze zijn bang dat de informatie die ze met ons delen door ons wordt doorgespeeld naar de gemeente of Veilig Thuis. Er is angst dat er consequenties volgen op het feit dat er thuis geen eten is of gymschoenen ontbreken. We merken een pijnlijk wantrouwen richting instanties.’

Huisbezoeken geven inzicht

Spekman ziet hetzelfde bij het Jeugdeducatiefonds. Zijn organisatie ondersteunt inmiddels 500 scholen in Nederland. Als er een hulpvraag is, kan het Jeugdeducatiefonds worden gebeld of direct de aanvraag doen. Geen vraag is te gek en hulp is nagenoeg altijd gegarandeerd. Of het om ontbijt gaat, hulp met leerlingenvervoer regelen als een gemeentebeschikking op zich laat wachten of het inzetten van extra mensen op scholen, denk aan een speltherapeut; alles wordt opgepakt. De oud-politicus komt veel op scholen en herkent het verhaal van de Aloysius Stichting. ‘Op school herken je armoede al heel vaak aan het ontbreken van spullen. Maar als je ook nog huisbezoeken aflegt – waar ik erg voor ben – dan vallen de puzzelstukken vaak in elkaar. Je ziet dat een kind geen bed heeft, je ziet een lege broodtrommel, je ziet het aan de kleren, maar je ziet het ook aan het gedrag. Ik spreek weleens docenten die vertellen dat een leerling zich heel moeilijk gedraagt. Dat het heel zwaar is, maar dan blijkt dat honger op de achtergrond speelt. En soms zie je het niet. Dan ziet een kind er spic en span uit, maar omdat je niet achter de voordeur komt, weet je niet dat er ‘s avonds geen eten op tafel staat. Dan denk ik terug aan mezelf: dit is ook míjn jeugdverhaal.’

Vanuit relatie signaleren en helpen

Van Triest stelt dat armoede vaak ook tot pedagogische armoede leidt. Betalingsproblemen leiden tot stress en dat veroorzaakt problemen op allerlei niveaus. ‘Kinderen zien dat en willen helpen. Ze compenseren. Vanuit de relatie signaleren leerkrachten dit als het goed is. Hoe fijn is het dan als je kunt zeggen: “Hoe kan ik je helpen?”. En dat leerkrachten aan mij kunnen vragen: “Het kind heeft dit nodig, waar kan ik dat halen?”. Vanuit de relatie laten we ouders weten: “Als er iets is, bel dan. We zoeken mee naar oplossingen”.’

Spekman vindt deze werkwijze interessant. Vanuit zijn ervaring zijn scholen inderdaad geneigd snel ja te zeggen op een hulpvraag, zoals het regelen van ontbijt, maar houden de bestuurders het tegen. ‘Ontbijt regelen vinden ze al snel geen taak van het onderwijs.Terwijl volgens alle onderwijskundigen en alle pedagogen vaststaat dat als je je niet verhoudt tot de thuissituatie, je dan de beste leerkracht voor de klas kunt hebben, maar dat een hongerig kind niet tot leren komt.’

School is van ons allemaal

Als bestuurder vindt Van Triest niet dat een leerkracht ‘s morgens brood hoeft te smeren. Maar: ‘De school is een plek waar leerlingen leren. Waar ze met elkaar spelen, waar ze met elkaar oefenen, waar ze het leven leren. Hulp vragen is oefenen, boos worden is oefenen, samen sporten is oefenen, samen rekenen is oefenen: je oefent er de hele dag. In dat oefenen word je begeleid, hopelijk vanuit de relatie, door een betrokken groep mensen die op die school werkt. En de ouders wil je daar zo veel mogelijk bij betrekken. Die school is dus van ons allemaal. En de relatie tussen de leerkracht en de leerling is een voorwaarde om tot goed onderwijs te komen. Het is een plek waar veel méér gebeurt dan alleen maar lesgeven in taal, lezen en rekenen. Wij moeten dus nadenken over de vraag: wat is er op en rond de school nodig voor meer kansengelijkheid? Dan gaat het ook over gezondheid. Daar horen gezond eten en voldoende bewegen bij. En als je denkt aan ontwikkeling, dan hoort daar ook kunst en cultuur bij. In ons gespecialiseerde onderwijs hebben veel leerlingen ook een vorm van jeugdhulp of jeugdzorg nodig. Haal dat ook de school in, voor een rijkere schooldag. Ik merk dat als je een ondernemend team hebt, met een directeur die de ruimte voelt om initiatief te nemen, er binnen regionale netwerken heel veel kan. Je moet meer mensen de school in halen.’

Scholen verwennen met meer capaciteit

Spekman is het daar roerend mee eens. ‘Als je meer capaciteit toevoegt aan je team, is het makkelijker om beter te signaleren. Ik noem dat: de scholen een beetje verwennen. Zo hebben we op een school tijdelijk een extra maatschappelijk werker toegevoegd. Het schoolbestuur was tegen, de schooldirecteur wilde het wel, dus we hebben dat twee jaar lang gefinancierd. Er werden huisbezoeken gedaan, er werd vastgelegd hoe het welbevinden van de kinderen toenam, hoe het oordeel van de leerkrachten over de kinderen veranderde en wat het deed met de Cito-uitslagen. Alles was zo positief dat deze functie daarna werd opgenomen in het functiehuis. En dat doen we op bijna op alle scholen. Je ziet dat leerkrachten graag huisbezoeken willen afleggen, maar overal is het worstelen. Hoe krijg je dat rond met je team, wie doet het en wanneer? En als je het doet en je ziet iets, mag je dan ook ingrijpen? Eigenlijk moet de ambitie van de samenleving een stap omhoog. Dat de docent of leerkracht dan ook de ruimte heeft en voelt om dat te doen wat hij nodig vindt voor dat kind. Dan hoef je niet meer voor elk klein iets naar de overheid of naar een instantie. En de ouders hoeven niet afhankelijk te zijn van bedeling, maar krijgen hulp van mensen met wie ze al een relatie hebben, zodat die vertrouwensrelatie nog groter wordt en we de gezinssituatie verbeteren.’

Urgentie op lege koelkast

Bayoumy vertelt dat dit min of meer de weg is die nu binnen de Aloysius Stichting wordt bewandeld. ‘We hebben een team dat het mandaat heeft om te schakelen, los van de aanvragen. Als voorzieningen er niet zijn, regelen we dat ze er komen. We zien wel dat de meeste urgentie zit op de “lege koelkast”; niet iedereen beseft dat. Als je kijkt vanuit een instantie die voorzieningen verstrekt, is men er heel erg op gebrand dat een kind aan sport doet of een fiets heeft, maar dat is eigenlijk niet het probleem. Er is ongelijkheid, armoede, honger en vooral structurele financiële stress. Ouders staan continu in de overlevingsstand. Als we ze hulp hebben geboden, zeggen ze: “Ik heb voor het eerst weer ademruimte”. Hoewel de ongelijkheid niet is opgelost, ervaren ze weer ruimte om na te denken en vertrouwen om samen met ons verder te kijken naar wat nodig is.’

Van Triest vult aan: ‘Het gaat uiteindelijk om het basisprincipe: wat doe je als je met elkaar constateert dat het niet goed gaat met iemand? Vinden we het dan normaal dat de ander zegt: “Ik zie dat het niet zo goed met je gaat, wat kan ik voor je doen? En het maakt mij niets uit of het om een krentenbol, een laptop of een fiets gaat.” Daarnaast, als je als leerkracht iets signaleert en je je daar zorgen over maakt, voel je je dan eigenaar van de school en voel je je dus ook vrij om initiatief te nemen? Als je denkt dat je het voor morgen een beetje beter kunt maken, doe het dan vandaag. Daarna gaan we de omslag maken van kleine, individuele dingen naar het grotere geheel, naar armoede- en kansengelijkheid duurzaam onderdeel maken van de cultuur en van het collectief.’

‘Wij zijn van de leerlingen en de gezinnen’

Zoals Spekman eerder al aangaf, staan heel wat schoolbesturen anders in de wedstrijd dan Van Triest. Toch laat Van Triest zich hier niet door afremmen. ‘Ik hoor in de sector aardig wat schoolbesturen zeggen: “Johan, wat ben jij aan het doen? Wij zijn toch van het onderwijs, wij zijn toch niet van het ontbijten? We zijn toch niet van kunst en cultuur?”. Natuurlijk zijn we van het onderwijs en dus van de leerlingen en van de gezinnen waarin ze opgroeien. En als wij met elkaar moeten nadenken over hoe we ervoor kunnen zorgen dat het leven voor deze doelgroep een beetje leuker en rijker wordt, zodat er meer kansengelijkheid ontstaat, dan vind ik dat wij dat in onze scholen moeten doen. Als schoolbestuurder neem ik daarvoor graag het initiatief en werk ik met anderen aan oplossingen.’

Bayoumy wijst er nog op dat in haar opdracht alles draait om verbinding. ‘Het helpt dat ik enerzijds kennis heb van de problematiek en van de leefwereld, anderzijds van de regelingen binnen het sociaal domein. Ik weet de weg te vinden binnen het brede externe netwerk van hulporganisaties.’ Het Aloysius Hulpteam voor geldzorgen vormt eigenlijk één loket voor al die dertig instanties, waarbij ouders kunnen aankloppen voor hulp. ‘En het gaat niet alleen om kleding of ontbijt, het gaat ook om schuldhulpverlening, om informatie over toeslagen, over leerlingenvervoer, maatschappelijk werk. We doen dat om eerst te ontlasten op bestaansonzekerheid. Veel ouders vinden hun weg niet door de complexiteit van alle regelingen. Door middel van voorlichting en gesprekken werken we ook toe naar een structureel aanbod in en rond de scholen en met name bewustzijn bij alle betrokken professionals.’

Gezamenlijke ambitie

Bij het horen hiervan, jubelt Spekman het bijna uit: ‘Onze werkwijzen lijken verrassend veel op elkaar! Wij doen ook die aanvragen. We werken volgens de SOS-methode en zijn constant in gesprek met gemeenten en voorzieningen. We hebben twee keer per jaar met elke gemeente een gesprek om te kijken wat is aangevraagd en welke lessen we daaruit leren. Maar ook bij de gemeente is de verkokering immens. Praat maar eens met de afdeling onderwijs, die geven andere antwoorden dan de afdeling armoede of zorg. Als je het geluk hebt dat één wethouder bijvoorbeeld jeugdzorg én onderwijs in zijn portefeuille heeft, dan is het veel makkelijker. Dus ik zou het fijn vinden als we met elkaar een ambitie creëren over wat de positie van de school is en hoeveel vrijheid we willen geven aan die school, zodat ze niet meer vastlopen in gemeentelijke bureaucratie.’

Bayoumy beaamt de cruciale functie van de school, maar ziet ook uitdagingen. ‘We schakelen ook weleens met andere scholen in het netwerk, bijvoorbeeld wanneer een leerling is doorgestroomd naar een vervolgopleiding. Er zijn soms scholen die werkelijk nog helemaal niks doen op dit gebied. Ze zeggen zich niet te herkennen in de problematiek. Er zijn volgens mij nog een heleboel scholen en andere instanties die de handschoen nog niet hebben opgepakt of die überhaupt de bewustwordingsfase nog niet zijn ingegaan. Die beweging moet eerst op gang komen.’

Goed luisteren en leren

Schuyt, die tot nu toe vooral aandachtig toehoorder was, herkent de wens van Bayoumy en sluit zich daarbij aan. Ze is de eerste die erkent dat ook BMC op dit gebied nog een slag te slaan heeft. ‘De opgave voor een bedrijf als BMC is heel goed te luisteren naar dit geluid, hiervan te leren en het terug te brengen naar de collega’s. Daar zit voor mij als concerndirecteur een ambitie. Om collega's meer in handen te geven als ze dit zien gebeuren in hun opdrachten. We zijn onderdeel van de maatschappij, dus ook wij zijn ervan. Als adviseur loop je op al deze plekken rond. Als je dit nu leert en je neemt het mee in je rugzak, kun je overal, net zoals Yasmine bij Aloysius, het verschil maken. BMC’ers zitten niet alleen bij gemeenten, ook bij jeugdzorgorganisaties en onderwijsorganisaties. Wij lopen in die wijken rond. Ik zie een kans voor BMC om haar bijdrage te vergroten door goed te luisteren naar de ervaringen die onze mensen ophalen binnen al die opdrachten, en deze geleerde lessen overal waar je komt weer in te zetten en te delen. Volgens mij begint dat binnen BMC beter bij elkaar te komen, maar we hebben ook externe partijen nodig om samen binnen deze opgave breder op te trekken. Een voorbeeld hiervan is deze opdracht bij Aloysius. Door de geleerde lessen breder in ons netwerk te verspreiden, hopen we de positieve impact hiervan te vergroten. Het is waardevol als wij hier een bijdrage aan kunnen leveren.’

Bayoumy vult aan: ‘Ik geloof ook dat als je mensen bij een gemeente of een functionaris raakt in eigenaarschap en urgentie, zij wellicht gaan voelen dat ze ook graag van betekenis willen zijn. Ook die mensen hebben dat misschien al heel lang niet meer gevoeld. Als je ze het gevoel kunt geven dat ze wat kunnen betekenen in het collectief, geloof ik dat je mensen daarop aan kunt krijgen.’

Trots en zelfrespect

Spekman is het daarmee eens en besluit: ‘Wat we ook bouwen met elkaar, uitgangspunt moet altijd zijn dat het de trots en het zelfrespect van mensen vergroot en niet verkleint. Want in heel veel systemen die worden gebouwd, door de overheid, maar ook soms door instanties, verkleint dat juist. En dat is nu vaak het enige wat mensen nog hebben.’

Samenleving betrekken bij pedagogische opdracht

Van Triest wil ten slotte nog aanstippen dat met veel liefde en waardering moet worden gekeken naar de scholen. Ook ziet hij dat collega-bestuurders worstelen met de enorme opgave. ‘Laten we niet vergeten dat we –  tegelijkertijd met deze enorme opgave – ook nog eens te maken hebben met een groot medewerkerstekort. En we hebben veel kinderen die de taal nog niet spreken of goed beheersen. Daar hoort ook laaggeletterdheid bij. Ook dat is een enorme opgave voor het onderwijs. Er zijn grote bewegingen waar het onderwijs mee wordt geconfronteerd en dat maakt dat het soms heel erg moeilijk is om die pedagogische draagkracht op te brengen, want dat vraagt dit wel. Dus wij moeten, als samenleving, in de stand komen om te zeggen: als de scholen moeten verrijken zodat de ontwikkelkansen voor kinderen toenemen, wat kunnen wij als samenleving doen? Als overheid, als bedrijfsleven, als organisaties. Wat kunnen wij doen om jullie, scholen, te helpen bij die enorme pedagogische opdracht?’

Over de geïnterviewden:

  • Hans Spekman - directeur Jeugdeducatiefonds. Was 25 jaar politiek actief en koos daarna voor een baan waarin hij zich kon inzetten voor gelijke kansen voor kinderen. Het Jeugdeducatiefonds helpt om de ontwikkelkansen van kinderen die in armoede opgroeien te vergroten. Het Jeugdeducatiefonds begon met het ondersteunen van 35 scholen en is inmiddels uitgegroeid naar 500 scholen. 
    ,,Dat doe ik compromisloos. In mijn beleving betekenen gelijke kansen dat kinderen net zo veel kansen krijgen als mijn eigen kinderen. Pas dan ben ik tevreden, niet eerder. Want als het gaat om gelijke kansen, moet je ook bereid zijn aan te geven wat je zelf wilt inboeten en dat gebeurt eigenlijk weinig. Er wordt veel over gelijke kansen gesproken en vaak eindigt het dan in meedoen.”
  • Johan van Triest - voorzitter college van bestuur van de Aloysius Stichting. Aanbieder van gespecialiseerd onderwijs op 46 locaties. Begon zijn carrière als gymleraar in het gespecialiseerd onderwijs. 
    ,,Ik heb aan het begin van mijn carrière veel geleerd van een bevlogen onderwijsbestuurder. Als ik een leuk idee had, vroeg hij: ‘Wat vinden de ouders ervan? Worden die kinderen daar een beetje beter van?’ En dan hij zei: ‘Als je denkt dat het een goed idee is, ga het maar doen en dan kijken we daarna wel weer verder.’ Dat was erg leuk en lekker Rotterdams. Ik heb later een aantal jaar bij BMC gewerkt en ben nu alweer een tijd bestuurder bij de Aloysius Stichting.”
  • Masja Schuyt - concerndirecteur en directeur Jeugd en Onderwijs bij BMC.
  • Yasmine Bayoumy - managing consultant BMC, armoede en bestaanszekerheid.

Meer weten?

Wilt u meer weten over wat we voor u kunnen betekenen om de ontwikkelkansen van kinderen te verbeteren? Neem dan contact op met Masja Schuyt of Yasmine Bayoumy.

Masja Schuyt concerndirecteur, domeindirecteur Jeugd en onderwijs 06 - 24 50 28 15 Meer informatie
Yasmine Bayoumy managing consultant 06 - 17 75 04 28
BLOG JEUGD-EN-ONDERWIJS SOCIAAL-DOMEIN VERSTERKEN-SOCIALE-BASIS DUURZAME-SCHOOLONTWIKKELING ONDERWIJSKWALITEIT SAMENWERKING-IN-HET-ONDERWIJS SPECIALISTISCHE-JEUGDHULP JEUGDBESCHERMING-EN-VEILIG-THUIS OPTIMALE-ONTWIKKELKANSEN-KINDEREN

Gerelateerde artikelen